Een ongelofelijke ‘hardcore pissed-off idiot’. Over zo’n figuur wilde Chris Cornell eind 1995 nu eindelijk wel eens een liedje schrijven. De zanger van Soundgarden had in zijn leven genoeg van die types gezien en zich altijd kapot geërgerd. Aan hoe die agressieve gasten kwaad op iedereen, soms wild om zich heen mepten. Die ergernis moest hij nu maar eens op papier zetten vond hijzelf.
‘Sick in the head sick in the mouth’, schreef Cornell. ‘I got the love to hate… All I need is your head on a stake… Hard headed fuck you all.’ Een harde tekst die klinkt als een soort Ciske de Rat voor gevorderden: ‘Krijg toch allemaal de kolere… Val voor mijn part allemaal dood.’
Een titel voor het liedje had Cornell ook al bedacht: ‘Hot Rod Death Toll’. Tevreden liet hij de tekst lezen aan Ben Shepherd. De bassist van Soundgarden zag de woorden en vrijwel direct schoot hem een naam te binnen: Ty Cobb. De man van het liedje van Cornell was precies hetzelfde als oud-honkballer Ty Cobb, dacht Shepherd. Dat moest de titel worden.
De bassist had daar wel een punt. Cobb (1886-1961) was een verschrikkelijk goede honkballer met een verschrikkelijk slechte reputatie. Hij speelde gemeen, was onaardig, agressief, racistisch, sloeg vervelende supporters verrot en eigenlijk iedereen in het honkbal had een hekel aan hem. Zelfs zijn eigen teamgenoten van de Detroit Tigers moesten hem niet.
Cobb was altijd driftig geweest, maar zijn woede werd alleen maar groter na de dood van zijn vader. Die werd in augustus 1905 neergeschoten door zijn moeder. Pa Cobb dacht dat zijn vrouw vreemd ging, deed net alsof hij op reis moest en sloop ‘s nachts naar zijn eigen slaapkamer om zijn vrouw te betrappen. Ma Cobb hoorde lawaai, beweerde later dat ze dacht aan een inbreker en schoot haar man twee keer in zijn gezicht. “Mijn vader zijn kop was er afgeschoten door mijn eigen moeder”, zei Cobb. “Daar ben ik nooit overheen gekomen.”
Opgegroeid in Georgia, een staat in het Zuiden, geloofde Ty in apartheid en werd woedend als Afro-Amerikanen te dichtbij kwamen. Hij vond ze al snel arrogant of te joviaal en timmerde ze zonder problemen tegen de grond. Of hij kneep ze de keel dicht en één keer stak hij zelfs een zwarte nachtwaker overhoop.
Pas op het eind van zijn leven werd hij milder. Hij had spijt van vroeger en noemde segregatie een waardeloze regel. Het maakte allemaal niets meer uit voor zijn imago en dat wist Cobb zelf ook wel. “Volgens de legende ben ik een sadistische, roekeloze, er op in hakkende tiran, die sport gebruikte als excuus om oorlog te voeren .” Een man precies zoals in het liedje van de grungerockers van Soundgarden.
Gepubliceerd in Fastball Magazine December 2014 (nr. 9)
Tekst © honkbalopzolder
Foto: Andrew McFarlane
(Ty Cobb)