Kijkend naar Al Hrabosky denk je niet direct aan fijnzinnige pianoklanken of mooie klassieke muziek. De closer die in de jaren zeventig en tachtig op de heuvel stond leek nou eenmaal op een barbaar. Volle manen flapten onder zijn pet vandaan, een dikke borstelige Fu Manchu-snor liep tot aan zijn kin en hij had een verwilderde blik in zijn ogen.
Uitgerekend bij Hrabosky bedacht de stadionorganist van de St. Louis Cardinals dat het pianostuk uit Hungarian Rhapsody no. 2 van Franz Liszt uitstekend zou passen als walk-up muziek. Gek genoeg had hij nog gelijk ook.
De keuze voor de klassieke compositie had vooral te maken met de bijnaam van Hrabosky. Iedereen noemde hem ‘The Mad Hungarian.’ Dat laatste deel van zijn bijnaam had hij te danken aan zijn afkomst. Hoewel Hrabosky gewoon geboren is in Oakland, heeft hij Hongaarse roots.
Het woordje Mad kwam niet alleen door zijn licht psychopathische verschijning. Hrabosky ging in het veld pas echt als een idioot tekeer. Tussen iedere pitch liep hij woedend met zijn rug naar de slagman richting tweede honk. Hij mompelde wat in zichzelf, kneedde de naden krachtig met zijn palmen, haalde diep adem en ramde de bal in zijn handschoen. Dan stormde hij naar de heuvel, keek de slagman strak aan, begon te grommen en pompte een fastball naar de plaat.
“Waar denk je aan als je van de bull-pen naar de heuvel loopt”, vroeg een verslaggever. “Ik denk aan de haat die ik voel voor slagmensen.”
Bij de Cardinals werd de Mad Hungarian iets minder Mad nadat de nieuwe eigenaar spelers verplichtte gezichtshaar af te scheren. Hrabosky deed het onder protest. “Hoe kan ik nou mensen intimideren als ik er uit zie als een godvergeten golfer?”, vloekte hij tegen journalisten. Hij stapte over naar de Royals en liet direct zijn snor weer groeien.
De muziek van Liszt sloot aan bij de persoonlijkheid van Hrabosky. Een wilde en snelle melodie uit 1847, die vanwege zijn tempo veel gebruikt is in cartoons zoals Tom & Jerry, Bugs Bunny en Mickey Mouse.
Fans vonden zijn act geweldig, maar veel honkballers hadden er een hekel aan. Mensen dachten dat hij een vervelend en opgewonden mannetje was. Een lastpak. Maar voor Hrabosky was het allemaal slechts een gimmick. Buiten het veld was hij benaderbaar, rustig en kwam intelligent over. “Mensen vergaten dat ik met die maniertjes ben begonnen omdat ik niemand uit kreeg. Het was een laatste poging om mij te kunnen concentreren. Ik gaf hiermee ineens kleur aan de sport, werd berucht en het heeft mij uiteindelijk ook heel rijk gemaakt.”
Na zijn carrière knipte hij zijn haren in model, zette het scheermes in zijn snor en hield een keurig grijs baardje over. Niemand herkent in de gedistingeerde senior nog The Mad Hungarian. “Als ik mij voorstel zijn mensen verrast en geloven ze mij zelden. Ze denken meestal dat ik inmiddels moddervet moet zijn en zo lelijk als de nacht, haha.”
Gepubliceerd in Fastball Magazine September 2015 (nr. 16)
Tekst © honkbalopzolder
Foto: Compositie Hungarian Rhapsody No. 2